16 Ben je nu. Dichter bij de 17 eigenlijk. Bijna 85 in poezenjaren. Mijn lieve kleine hoogbejaarde stofkont. Huizen, banen, mannen, zelfs kinderen passeren de revue. Maar jij en ik zijn wij.

Sinds een aantal weken krijs je ’s nachts de hele boel bij elkaar. Manlief moppert iets over ‘kutkat’ en draait zich weer om. Ik giechel, want als het erop aankomt, zorgt die grote brombeer ook voor jou, kleine zeurkous. Mijn zorgen houden me wakker. Al nachtenlang. Ik hoor je op de bak, trippelend door het huis, soms lukt het je nog om bij me op bed te klimmen. Even dan, want je hebt geen rust in je lijfje. Ik sla de dekens van me af en kruip bij je, je kijkt met grote ogen terug. Je smelt door mijn aanraking en laat me knorrend je zachte buikje kriebelen. Ik knipper langzaam met mijn ogen en ook jouw ogen worden spleetjes. Zo communiceren we. Breng ik je kalmte in het holst van de nacht. Zoals jij mij altijd met je gespin, je kopjes en neusie-neusies. En me vervolgens in m’n neus bijt, waardoor de tranen in m’n ogen springen en jij nog een keer tevreden gaapt.

Je was anderhalf toen ik je mocht ophalen. Je nam plaats in je hangmandje aan de verwarming, om nooit meer weg te gaan. Om de godin te zijn die je bent. Altijd kwam je me miauwend begroeten. Als ik eraan kom, trilt het puntje van je staart. Soms nog steeds. Avonden lig je tegen me aan. Hele verhalen vertel ik jou, in gedachten of hardop. Nu slaap je vooral veel overdag en ’s nachts krijs je dus de boel bij elkaar.
‘Laten we eerst de urine onderzoeken’, zegt de assistente. Tja. Laat een kat maar eens op commando plassen tussen de onbekende plastic balletjes. Het vergt wat planning op m’n thuiswerkdag, maar uiteindelijk besluit mevrouw toch haar plasje te doen. Met een vers buisje geel goud, haast ik me op m’n Postcodeloterijfiets naar de dierenarts. Dan is het afwachten.

‘Er is wel een afwijking te zien’. Ok… ‘Het kan een ontsteking zijn… Een tumor kunnen we niet uitsluiten… Maakt u zich maar geen zorgen…’. Hee, we hebben het hier wel over mijn dochter hè, met je ‘maakt u zich maar geen zorgen’. Maargoed, eerst maar medicijnen proberen. Daar zit ook weer een procedure aan vast, want de diva laat zo haar eten staan als er maar een brokje scheef ligt. Vaak heeft ze het precies door als we haar proberen te ‘vergiftigen’, maar nu valt het mee.

Een week later mag ik weer een plasje inleveren. ‘De afwijkende waarden zijn goed bijgetrokken. Dus wat dat betreft lijkt ze prima gezond.’ Ik slaak een zucht van opluchting.
‘Maar…’, vervolgt ze. Oh nee, geen maar alsjeblieft…
‘Ik vermoed dat ze dement is…’, ‘Dement? Wat houdt dat in bij poezen?’
Het gaat precies om haar luidruchtige nachtelijke escapades en haar geslaap overdag. We kunnen haar valium geven, maar eerlijk gezegd wil ik daar nog niet aan. Met liefde kom ik haar iedere nacht kriebelen, zolang zij nog maar een fijn leventje heeft. Beduusd hang ik op met de woorden ‘Ik kijk het nog even aan. Mocht er verandering optreden, kom ik met haar langs.’

Lieve lieve poes. Mijn kleine harige alles. Steun en toeverlaat. Ik blijf je trouw tot je laatste dag. Op jouw tempo. Kruip maar in je donkere holletje op de zachte koffer op zolder. Kom er maar uit als je kroeltjes wilt. Ik zal steeds je bakje met lekkers vullen als je ervoor gaat zitten en me aanstaart met je hongerige blik. Zal ’s nachts bij je kruipen als je jezelf in de weg zit. Heb geduld als je me weer eens ongelofelijk voor de voeten loopt. Zal met lichtelijk gevaar voor eigen leven over je heen manoeuvreren als je languit op de trap ligt te slapen. Kom maar bij me, als je wilt. Of niet.
Lieve Zaznoba, je hoeft alleen maar te zijn.

Wanneer het moment daar is, zal ik liefdevol beslissen.
Maar laat dat alsjeblieft nog heel lang duren. Ik blijf je koesteren. Eeehm, poesteren.