Schrijfwedstrijd voor Psychologie Magazine. Mei 2010.

Ik werd wakker, 11 december 2003, en voelde me kots- en kotsmisselijk. Maar ik voelde niet alleen mijn buik, dit was anders. Naar dit moment had ik jaren toegewerkt, ergens diep van binnen. Misschien had ik het eerder moeten doen, maar kon de kracht nog niet vinden. Ik wist dat het niet goed zat en heb mezelf altijd toegeschreeuwd dat het niet mijn probleem was, maar jouw probleem.

Bij onze ontmoeting was ik nog een kind. Wat wist ik er nou van? Maar ik wilde je helpen. Zoals ik toen al de hele wereld wilde helpen. Ik was sterk en zelfverzekerd, kon het allemaal wel aan. Ik kon jou wel aan. Met gemak zelfs. Toen jij dat ook besefte wendde je andere methodes aan om mij te laten zien dat jij toch sterker was. Soms liep de spanning zo hoog op dat ik de pijn prefereerde boven de psychische strijd.

Je had beter moeten weten, maar jij was het slachtoffer. Die veronderstelling gaf jou het recht mij te kleineren, vernederen en mijn wil met voeten te treden op elk mogelijk vlak. Je stopte me in een doosje en ik kon er niet meer uit.

Tot nu. Na jaren pijn, onderdrukking en vernedering was dit het moment. Ik pakte de telefoon en toetste je nummer in. ‘Ik wil je wat zeggen… Het is uit.’ Het antwoord: ‘Ok, doei.’
De misselijkheid was over, en maakte plaats voor een vloedgolf aan wanhoop. Ik ben vrij! Maar wat moest ik ermee?