25 april 2020
Laat ik beginnen met toegeven dat ik geen groene vingers heb. Mijn ouders hebben mij veel doorgegeven, maar niet hun liefde voor tuinieren. Ja, als het klaar is en de bloemetjes staan gezellig naar me te lachen, dan ben ik een tevreden mens. Alleen dat duurt nooit lang. Binnen een paar dagen hangt de helft op half zeven. Ik voel de behoeftes van mijn plantjes gewoon niet zo aan. Ik geef ze ofwel geen, ofwel te fanatiek water. Of er staat plotseling een of andere vage stengel in de pot. Hoezo dan? Wat moet die stengel tussen m’n hortensia’s? Of ik heb dus ineens stiekeme geheimzinnige bolletjes in m’n potten.

Paps en mams hebben er wel alles aan gedaan hoor, om me wat tuinieren-manieren bij te brengen. Als kind zat ik altijd onderin de kar bij het tuincentrum. Al gauw leerde ik van papa dat dahlia’s het allermooist zijn. Altijd. Dat is ons dingetje. Mama moet niets van dahlia’s hebben, daar komen slakken in. Dus kwam moeders er steevast bij de kassa pas achter dat er her en der ook dahlia’s de kar in waren gesmokkeld.

Ook toen ik al lang op mezelf was voelden mijn ouwelui zich medeverantwoordelijk voor mijn tuintje. Ze reden regelmatig met me naar tuincentra in het ganse land in een poging me nog wat nuttigs bij te brengen. Ik wees aan wat ik mooi vond en vaders knikte dan instemmend of zei ‘Nee, das niks’. Waarom het niks was, was me niet altijd duidelijk, maar ik had er geen verstand van dus ik luisterde gedwee. Als het vaders goedkeuring kon wegdragen, vergeleek moeders alle exemplaren om er zeker van te zijn dat we wel de mooiste te pakken hadden. Vaak paste ik er nog net bij in de auto terug, en meestal zat ik nog een uur met een onhandig zware pot tussen mijn benen.

Inmiddels bedenk ik me heel soms spontaan om de potten te verblijden met een druppie water. Dat is dan niet zozeer omdat ik de smeekbede van de plantjes hoor, maar meer omdat mijn ouders me inmiddels zo geïndoctrineerd hebben, dat ik letterlijk hun stem in mijn hoofd hoor als ik een slappe bloem signaleer. En als ik dan met een felgroene gieter de boel sta te bewateren, hoor ik ze bijna juichen vanuit hun achtertuin. Hebben we ons kleine meisje toch maar mooi meegegeven.

Maargoed, ondanks al die ouderlijke stimulans heb ik geen groene vingers ontwikkeld. En zodoende waren de paars-groene bolletjes een waar mysterie voor me. Het groeide en groeide. Ze werden steeds hoger. Steeds groener. Ze leken een beetje gerimpeld en gedraaid. Als dat maar goed komt, dacht ik.
Plots herkende ik er de planten van vorig jaar in. Je weet wel, die weelderige bladerplanten. Van die mooie volle bossen frisse groene bladeren. Ik vond het al zo vreemd dat die in de winter helemaal kapot waren gevroren, want zoveel viel er toch niet kapot te vriezen afgelopen jaar.
‘Ja, ongelofelijke gnoe, dat is dan toch logisch?’, sprak manlief me teder toe.

‘Oh, éénjarige planten?’