3 juni 2018.

´Ooow, ik wou dat ik een vent van 1.90m was!´, roep ik wanhopig als de motor voor de zoveelste keer bijna uit mijn handen glipt. Kreeg ik slalommetjes, achtjes en stopproeven al moeilijk onder de knie, lopen met een motor aan de hand is weer een heel ander niveau van lastig. ‘Een motor is om op te rijden, niet om mee te lopen.’, probeer ik. Volgens instructeur O. is dit een verzekeringsdingetje. Blijkbaar wordt er nogal wat schade geclaimd nadat mensen hun brullende machine niet de baas kunnen bij het in de schuur zetten ervan. En dus moet iedere aspirant motormuis nu ook leren hoe je zo’n ding bedwingt als je er niet op zit. Da’s dus eigenlijk best nuttig. Maar wat een gedoetje!

Terwijl het zweet me uitbreekt duw ik 160 kilo zwart lomp ijzer op wielen voort. En dan het ergste: een bochtje achteruit om middenin een denkbeeldig parkeervak uit te komen. Terwijl ik het stuur van me af draai en het bochtje inzet kantelt de motor mijn kant op. Daar sta ik dan. Bijtend op mijn lip, armen vooruitgestrekt en kont naar achteren in een poging een soort een contragewicht te vormen om dat bulderende monster overeind te houden. Ik voel me als een eendenkuiken. Een poepend eendenkuiken met epilepsie. Een eendenkuiken met inmiddels prikkende ogen van het zweet en een beslagen vizier. Instructeur O. moet de grappigste baan van de wereld hebben.

Iedere les hoor ik hetzelfde. Doorkijken! Afschuinen! Vanuit de heupen! Tja, vanuit de heupen. Makkelijker gezegd dan gedaan. Is het de angst om te vallen, ben ik überhaupt een stijve hark? Of zit die motorbroek te strak? Instructeur O. houdt het erop dat ik een vrouw ben met mannelijke heupen, of zoiets. Die vent ben ik dus blijkbaar wel, die 1.90m is nog een dingetje.

En waarom onderga ik die zelfkastijding ook alweer? Ik vraag het me iedere les weer af. Om mijn doel eens goed te visualiseren heb ik gezocht naar afbeeldingen van kleine vrouwtjes op Ducati Monsters. Oh ja, daarom. Ik wil zo’n blinkend grommend apparaat tussen mijn benen. Tochtjes en bochtjes maken. Opperste concentratie. Rijden en verder niets. Wapperende haren onder de helm vandaan. Vrijheid en controle. Alle zintuigen op scherp. De uitdaging aangaan en tegelijk ontspannen.

De helm gaat af en instructeur O. praat tegen mijn plakkerige rode hoofd. ‘Nou, dat ging goed hè?’
Waarop ik hem aankijk en me afvraag of hij wel naar dezelfde les heeft zitten kijken. Ik voel me nog steeds geen held in de achtjes, ik schakel te snel af in de vertragingsoefening, en laten we het maar niet meer hebben over lopen met dat kreng.
‘Ja, ik ben dit keer niet gevallen…’ grapte ik.
‘Nou, het stadium van vallen ben je nu wel voorbij, Marissa’. Lacherig zeg ik blij te zijn dan in ieder geval één stadium te hebben afgerond. O. spreekt me gewichtig toe. ‘Harmsen, het is mooi dat je de eisen aan jezelf steeds bijstelt, maar goed is goed, hè.’,
‘Oh.’ En mijn gezicht zit weer in de plooi.
‘Als je dit volgende week op je examen doet, haal je het gewoon.’
Slik… Examen? Dan haal ik het gewoon? Serieus? Gaat mijn examen voertuigbeheersing dan niet afhangen van een wonder, maar kan ik het echt? Met zelfs nog 4 lessen in het vooruitzicht?

Tja, nu het eruit ziet dat het er dan toch echt van gaat komen, wordt het ook wel tijd dat ik die theorie maar eens ga halen.
Werk aan de winkel dus, voor dit kleine mannelijke eendenkuiken!